Geschiedenis van de Nederlandse Rundveehouderij

Informatie Nederlandse Runderrassen

Veeverbetering / Fokkerijbeleid

Nederland kent van oudsher verschillende rundveerassen of veeslagen zoals men dit destijds noemde. In 1906 werden de eigenschappen van drie veeslagen in Nederland als volgt beschreven: de zwartbonten die vooral werden gekenmerkt door de melkvorm, met een verhouding van melk- vleesgeschiktheid van 70-30; het MRIJ (Maas Rijn IJssel) met een verhouding melk- vleesgeschiktheid van 50-50; en de Groningse zwartblaren met een verhouding van 60-40. Ook de basis van de Holstein Friesian (HF) is naar Nederland terug te herleiden. Hiervoor moet men terug gaan naar het einde van de negentiende eeuw, toen nakomelingen van de Nederlandse zwartbonte stier Jacob 2, geboren in 1877, naar Amerika werden geëxporteerd.

Een belangrijke stap in de genetische vooruitgang binnen de rundveefokkerij werd in de jaren ‘40 gezet door de invoering van de KI. Een groot voordeel van deze methode was dat besmetting met ziekten die onvruchtbaarheid veroorzaken kon worden voorkomen. Al snel werden in grote aantallen KI-verenigingen opgezet, zo bestonden er in 1951 een 160-tal KI-verenigingen. Hierna volgde nieuwe technologische ontwikkelingen elkaar snel op. Zo vond in de jaren ‘60 de introductie van diepvriessperma plaats en wordt vanaf 1985 embryotransplantatie (ET) in steeds grotere mate toegepast. Deze ontwikkelingen maakten het voor KI-verenigingen mogelijk om een steeds groter gebied te bedienen, hierdoor telde Nederland in 1980 nog 48 en in 1990 slecht nog 12 KI-organisaties.

Foto: Veeteelt en het Centrum voor Genetische Bronnen Nederland



Pas in de tweede helft van deze eeuw is aandacht gekomen voor een functioneel exterieur. Door de opkomst van computers en nieuwe populatiegenetica kwam er een nieuwe vorm van fokwaardeschatting van fokstieren door stierdochters te vergelijken met hun bedrijfsgenoten. Tot dan werden indexen berekend op grond van de vergelijking van de producties van dochters met die van hun moeders. Voor MRIJ en Fries Hollands is er per ras niet één gezamenlijk fokdoel en dit zorgt voor variatie binnen het ras. Maar het is moeilijk geschikte stieren te vinden. Voor MRIJ en blaarkop wordt het “koude stieren” systeem gebruikt. Van een teststier worden doses sperma ingevroren om voldoende in voorraad te hebben als de stier naderhand een fokstier gaat worden. Ook wordt natuurlijke dekking toegepast, maar meestal worden de hieruit geboren kalveren niet aangehouden. In 1992 werd meer Nederlands sperma geëxporteerd dan geïmporteerd. Door de Nederlandse fokkerijorganisaties worden ook inseminaties van buitenlands sperma verzorgd. In 1991 werd 15% van de Nederlandse veestapel geïnsemineerd met sperma van een vleesstier, maar de Nederlandse vleeskansen lagen in de echte specialisatie met vleesveerassen. Vanuit het dubbeldoelras de MRIJ is een luxe vleesras van Nederlandse bodem ontstaan, het Verbeterd Roodbont Vleesras.

Veefokkerij anno nu is in Nederland aangelegenheid van melkveehouders en fokkerij-organisaties. In de melkveehouderij is het ras Holstein Friesian veruit het belangrijkst, met daarnaast een bijrol voor de rassen MRIJ en Fries Hollands. De melkveehouders beheren de vrouwelijke fokpopulatie. In 2001 telde Nederland ruim 1,5 miljoen koeien, op bijna 28.000 melkveebedrijven (LEI/CBS, 2002). De mannelijke fokpopulatie wordt beheerd door de fokkerij-organisaties (circa 3.000 stieren). De Coöperatieve Rundveeverbetering Delta (CR Delta) is met ruim 90% van de markt (aantal inseminaties) veruit de grootste onderneming in de Nederlandse rundveefokkerij. Andere fokkerij-organisaties zijn KI Kampen, KI Samen en Alta.

Schaalvergroting, mechanisatie en specialisatie: kostprijsverlaging en arbeidsefficiëntie.

In 1950 telde een bedrijf gemiddeld 10 koeien met gemiddeld 4000 kg melk per koe. Destijds deed 62% van de koeien mee aan de melkcontrole. In de jaren zeventig was de metamorfose groot. Het aantal melkveehouders halveert en het aantal koeien per bedrijf verdubbelt van vijftien naar meer dan dertig. Begin jaren tachtig was de melkveestapel uitgegroeid tot boven de 2,5 miljoen koeien. De schaalvergroting in de melkveehouderij was ook te merken in het landschap door de o.a. de bouw van ligboxenstallen en de koeien die voor de rust in de stal werden onthoornd. Door de enorm gegroeide voorraden werden in 1984 productieafspraken gemaakt (superheffing). In 1990 telde een bedrijf gemiddeld 40 melkkoeien en in 2000 ca 60 en in 2007 waren er gemiddeld 70 koeien op 17.557 bedrijven die deelnamen aan de melkproductieregistratie (mpr). Veehouders hebben nu te maken met een melkquotum en daarnaast is er een mestbeleid, zodat vanaf 14.000 kg/ha mestafvoer verplicht is. Vanaf 2014 zal het melkquotum verdwijnen, het is onbekend wat de melkprijs gaat doen.

De genoemde schaalvergroting werd ook mogelijk gemaakt door de komst van de melkmachine. Eind van de jaren 50 had 20% van de boeren een melkmachine geïnstalleerd en deze kon per uur ongeveer het dubbele melken ten opzichte van handmelken. De komst van de melkmachine vroeg tevens de aandacht van de fokkerij. Onderzoek naar melkbaarheid-melksnelheid van koeien en naar het ideale machine-uier (vorm en plaatsing van uier en spenen) werd een belangrijk speerpunt. Vooral bij MRIJ was het uierbeeld rond 1970 niet florissant. Anno nu worden in een gemiddelde melkstal 70 koeien/uur gemolken.

Ex situ behoud genetische diversiteit

De Nederlandse veestapel heeft mede door alle technische ontwikkelingen een grote verandering in bloedvoering doorgemaakt. Zo kwam er begin jaren zeventig een kentering in de bloedopbouw van de geregistreerde melkveestapel die deelnam aan de melkcontrole. In 1974 was 0,7 % HF, waarna dit percentage HF enorm is gegroeid, zo was in 1985 50% van de genen Holstein Friesian en in 1996 zelfs 95%.

Ex situ beheer van genetische bronnen van (commerciële) rundveerassen gebeurt door de fokkerijorganisaties en door CGN. In de genenbank van CGN is genetisch materiaal opgeslagen van acht runderrassen: HF, MRIJ en FH, en vijf rassen die de status van kwetsbaar of bedreigd hebben: Groninger Blaarkop, Brandrode Rund, Roodbont Fries Vee, Witrik en Lakenvelder.

Bronnen

  • Conservering van genetische bronnen voor de landbouw in Nederland; Organisatie en institutionele inbedding. Bijman, Jos en Derek Eaton, Den Haag, LEI, 2003, Rapport 7.03.14; ISBN 90-5242-860-3.
  • Conservation and sustainable use of indigenous Dutch cattle breeds. Dr Jan ten Napel. Centre for Genetic Resources, the Netherlands (CGN) and Wageningen University and Research Centre (WUR), Lelystad 2007.
  • Melkweg 2000. Reimer Strikwerda.1998 CR Delta.